Valpreventie

Implementatie van valpreventie in de thuiszorg

Er is voldoende wetenschappelijk bewijs voor de positieve impact van preventie, hoe screenen naar valrisicofactoren en welke valpreventiemaatregelen cruciaal zijn. Maar daarnaast is het ook van groot belang te weten hoe deze interventies daadwerkelijk ingang kunnen vinden in het werkveld. Het vertalen van wat wetenschappelijk gezien de beste opties zijn naar de praktijk toe, impliceert een verandering in attitude en gedrag van ouderen, zorgverleners en organisaties.

Inzicht hebben in de bevorderende en belemmerende factoren bepaalt mee de slaagkans van de implementatie. Uit een Vlaamse bevraging van het EVV blijkt dat professionele zorgverleners (huisartsen, kinesitherapeuten, verpleegkundigen, ergotherapeuten) verschillende barrières aangeven met betrekking tot het uitvoeren van valpreventiemaatregelen bij thuiswonende ouderen. Om het overzicht te behouden, worden deze factoren volgens het model van Grol et al. onderverdeeld in volgende zes categorieën:

  1. Individuele professional: bv. tegenstrijdige risico’s en prioriteiten (42%), onvoldoende kennis (23%)
  2. Patiënt: bv. ouderen ontkennen of negeren nog te vaak hun valrisico (85%), zijn weinig gemotiveerd om valpreventiemaatregelen uit te voeren (75%)
  3. Sociale context: bv. er vaak alleen voor staan in de praktijk (48%), moeilijke communicatie met collega’s (31%), gebrekkige doorverwijsmogelijkheden (27%)
  4. Organisatorische context: bv. gebrek aan tijd (60%), valpreventie moeilijk te integreren in routineactiviteiten (54%), personeelstekort (50%)
  5. Innovatie: bv. nood aan een valkliniek in eigen regio (52%)
  6. Economische en politieke context: bv. onvoldoende terugbetalingsmogelijkheden (54%)

De aanbevelingen in de richtlijn werden voorgelegd aan stakeholders. In de ontvangen feedback met betrekking tot de relevantie en toepasbaarheid van de aanbevelingen voor het Vlaamse werkveld, werd opnieuw melding gemaakt van belemmerende factoren op vlak van beleid, organisatie en communicatie. Ook kwam nogmaals de vraag naar voren voor een uitgebalanceerd Vlaams beleid en dito regelgeving, duidelijke strategieën, een communicatieplatform en voldoende middelen en vergoedingssystemen voor professionele zorgverleners.

Bij de implementatie mag bovendien het ruimere plaatje niet uit het oog verloren worden. Het CFIR-model (Consolidated Framework for Implementation Research) kan hierbij als leidraad dienen. Dit model omschrijft 5 grote domeinen die de nodige aandacht vragen bij een implementatieproces:

  1. Kenmerken van de interventie: bv. kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs, aanpasbaarheid en complexiteit
  2. Interne kenmerken van de organisatie: bv. cultuur, leiderschap, normen en waarden
  3. Externe invloeden t.a.v. de organisatie: bv. patiëntennoden, beschikbare middelen, invloed van overheidsbeleid
  4. Individuele kenmerken: bv. kennis, overtuiging, self-efficacy
  5. Implementatieproces: bv. planning, uitvoering, engagement, beschikbaarheid rolmode

 

  • WVVK